uitkijken
- uit·kij·ken
- samenstelling van uit bw en kijken ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitkijken |
keek uit |
uitgekeken |
klasse 1 | volledig |
uitkijken
- inergatief voorzichtig zijn
- Kijk uit voor die auto!
- inergatief ~ naar: met verlangen op iets wachten
- Hij kijkt erg uit naar zijn verjaardag.
- inergatief~ op: uitzicht bieden op
- De hotelkamer keek uit op een ravijn.
- uitgekeken zijn opniet meer positief zijn over, genoeg hebben van
1. voorzichtig zijn
2. met verlangen op iets wachten
- Het woord uitkijken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitkijken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be