verkijken
- ver·kij·ken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verkijken |
verkeek |
verkeken |
klasse 1 | volledig |
verkijken [1]
- overgankelijk teloor laten gaan, -vaak ongemerkt- verliezen
- [...] met dit gevolg dat zij hunnen tijd verkeken en met verrassing bemerkten, dat de dag ten einde liep.[2]
- overgankelijk door kijken verspillen
- Hij had veel tijd verkeken aan domme tv-programma's en kreeg zijn huiswerk niet af.
- wederkerend zich ~ op een verkeerde inschatting maken
- De speculanten hadden zich verkeken op de politieke wil van Europa om de euro te behouden.
- De kans is verkeken.
Nu bestaat de mogelijkheid niet meer.
- Het woord verkijken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verkijken" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Levenslust Hendrik Conscience1879
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be