• ver·kij·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verkijken
verkeek
verkeken
klasse 1 volledig

verkijken [1]

  1. overgankelijk teloor laten gaan, -vaak ongemerkt- verliezen
    • [...] met dit gevolg dat zij hunnen tijd verkeken en met verrassing bemerkten, dat de dag ten einde liep.[2] 
  2. overgankelijk door kijken verspillen
    • Hij had veel tijd verkeken aan domme tv-programma's en kreeg zijn huiswerk niet af. 
  3. wederkerend zich ~ op een verkeerde inschatting maken
    • De speculanten hadden zich verkeken op de politieke wil van Europa om de euro te behouden. 
  • De kans is verkeken.
Nu bestaat de mogelijkheid niet meer.
92 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Levenslust
    Hendrik Conscience
    1879
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be