• ver·ke·ken
vervoeging van
verkijken

verkeken

  1. meervoud verleden tijd van verkijken
    • Wij verkeken. 
    • Jullie verkeken. 
    • Zij verkeken. 
  2. voltooid deelwoord van verkijken
  3. vormt de lijdende vorm
    • Alle tijd werd verkeken aan nietszeggende tv-programma's. 
  4. attributief gebruikt
    • De verkeken kansen waren legio. 
  5. als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruikt
    • De kansen waren daarmee verkeken. 
vervoeging van
verkijken

verkeken

  1. meervoud verleden tijd van  zich verkijken
    • Wij verkeken ons. 
    • Jullie verkeken je. 
    • Zij verkeken zich. 
  2. voltooid deelwoord van zich verkijken
  3. vormt de voltooide tijden
    • Zij hadden zich daarop verkeken. 
99 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be