afkijken
- af·kij·ken
- samenstelling van af bw en kijken ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afkijken |
keek af |
afgekeken |
klasse 1 | volledig |
afkijken
- een idee leren, kopiëren, stelen van iemand
- De stoelopstelling van deze auto is afgekeken van de luchtvaart.
- Een medewerker van de benzinepomp bleek bankpasjes te kopiëren, de pincodes werden afgekeken door een handlanger.
- tot het einde toe bekijken
- Vanuit zijn raam kun je de hele straat afkijken.
- Ik heb het tv-programma wel opgenomen maar nog niet afgekeken.
- de kunst afkijken
1. een idee stelen van iemand
- Het woord afkijken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afkijken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be