(heteroniem)

  • look
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord look looks
verkleinwoord - -

[A] de lookm

  1. uiterlijke indruk en uitstraling naar stijl of mode
    • Die nieuwe look staat je erg goed! 
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord look loken
verkleinwoord lookje lookjes

[B]look m, o

  1. benaming voor planten uit het geslacht Allium  , lelieachtige planten als knoflook en ui
  2. (kruid) bladeren van eetbare planten uit het geslacht Allium  
[C] enkelvoud meervoud
naamwoord look loken
verkleinwoord

[C] de lookm

  1. staafje dat zo is gevormd en bevestigd dat je er een deur of luik mee kunt afsluiten door het te draaien
vervoeging van
luiken

[C] look

  1. enkelvoud verleden tijd van luiken
    • Ik look. 
    • Jij look. 
    • Hij, zij, het look. 
87 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[7]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.


  • look
vervoeging
onbepaalde wijs to  look 
he/she/it  looks 
verleden tijd  looked 
voltooid
deelwoord
 looked 
onvoltooid
deelwoord
 looking 
gebiedende wijs  look 

look

  1. kijken
enkelvoud meervoud
look looks

look

  1. aanblik
  2. blik
100 % van de Amerikanen;
99 % van de Britten.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 18 februari 2020 “Measures of word prevalence for 61,800 English words” op ugent.be


look

  1. look