look
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- look
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘stijl in bijv. kleding’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1974 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | look | looks |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de look m
- de stijl in mode en uitstraling
- Die nieuwe look staat je erg goed!
Hyponiemen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | look | loken |
verkleinwoord | lookje | lookjes |
Zelfstandig naamwoord
- een lelieachtige plant van het geslacht Allium waartoe o.a. knoflook en uien behoren
Anagrammen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
luiken |
look
- enkelvoud verleden tijd van luiken
- Ik look.
- Jij look.
- Hij, zij, het look.
- Ik look.
Gangbaarheid
- Het woord look staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "look" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "look" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ look op website: Etymologiebank.nl
- ↑ look op website: Etymologiebank.nl
- ↑ look op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to look |
he/she/it | looks |
verleden tijd | looked |
voltooid deelwoord |
looked |
onvoltooid deelwoord |
looking |
gebiedende wijs | look |
Werkwoord
look
Veluws
Zelfstandig naamwoord
look