Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Leek


  • leek
enkelvoud meervoud
naamwoord leek leken
verkleinwoord leekje leekjes

[A] de leekm

  1. iemand die niet deskundig is op een bepaald gebied
    • Volgens alle kenners was dit de beste computer, dus die heb ik toen als leek ook maar gekocht. 
     Als je voor een publiek presenteert dat je product nog niet kent, is het belangrijk je te verplaatsen in de luisteraar. Ga ervan uit dat je te maken hebt met een leek. Belangrijk is je vakjargon beeldend te maken voor een grotere doelgroep.[8]
  2. (religie) iemand die niet tot de geestelijke stand behoort, gewone gelovige
    • In de katholieke kerk wordt de eredienst uitgevoerd door priesters, maar mogen leken daar wel bij helpen. 
     Niet dat de teksten de geestelijke leidsrol van de clerus fundamenteel in twijfel trekken maar zij getuigen wel van een steeds toenemende mondigheid van de leek die, ook in religieus opzicht, gepaard gaat met een duidelijke opwaardering van de lekenstand.[9]
enkelvoud meervoud
naamwoord leek leken
verkleinwoord

de leekv / m

  1. smalle waterstroom
vervoeging van
lijken

[C] leek

  1. enkelvoud verleden tijd van lijken
    • Ik leek. 
    • Jij leek. 
    • Hij, zij, het leek. 
     Met haar metalen golfplaten dak leek deze plek me niet geschikt om bescherming te bieden, eerder een uitnodiging aan de bliksem om in te slaan.[10]
vervoeging van
leken

[D] leek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van leken
    • Ik leek. 
  2. gebiedende wijs van leken
    • Leek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van leken
    • Leek je? 
[E] enkelvoud meervoud
naamwoord leek leken
verkleinwoord

[E] de leekm

  1. (groente) (verouderd) benaming in de Betuwe voor soorten zuring (Rumex  ) waarvan het blad werd gegeten, in het bijzonder krulzuring (Rumex crispus  )
      Volgens een berigt toch van den predikant O. G. HELDRING, eet men in Gelderland, en bepaaldelijk in den omtrek van Hemmen, het in het voorjaar uit het wild verzameld blad, van de middelnerf afgestroopt, als spinagie, of alleen, of met aardappelen, onder den naam van leek, (een naam die volgens DE GORTER (p. 99) in Gelderland aan meer soorten van dit geslacht gegeven wordt), of meer bepaaldelijk onder den naam van Koeleek.[11]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[12]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. leek (niet-geestelijke) op website: Etymologiebank.nl
  3. 3,0 3,1 "leek" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  5. beekje op website: Etymologiebank.nl
  6. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  7. leek (zuring) op website: Etymologiebank.nl
  8.   Weblink bron “ op nu.nl  
  9.   Weblink bron
    Dirk Kinable
    “Een wereldbeschouwelijke spiegel voor de leek: codex Marshall 29. intitel= Spiegel der Letteren”, jrg. 43 (2001), p. 14
  10. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  11.   Weblink bron
    Herman Christiaan van Hall
    “Neerlands Plantenschat, of Landhuishoudkundige Flora” (1854), G.T.N. Suringar, Leeuwarden, p. 184
  12.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
leek leeks

leek

  1. prei