lekenbroeder
- Geluid: lekenbroeder (hulp, bestand)
- IPA: / ˈlekə(n)ˌbrudər / (4 lettergrepen)
- le·ken·broe·der
- van Middelnederlands leecbroeder, op te vaten als samenstelling van leek zn en broeder zn met het invoegsel -en- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lekenbroeder | lekenbroeders |
verkleinwoord | - | - |
de lekenbroeder m
- (religie) (rooms-katholiek) monnik die wel geloften heeft afgelegd maar niet tot priester is gewijd, in een klooster vaak belast met ondersteunende praktische werkzaamheden
- ▸ De Janskerk was ooit de kapel van het Haarlemse Jansklooster ofwel de Commanderie van Sint-Jan waar deze schilder als lekenbroeder werkte en later ook werd begraven.[2]
- ▸ Dieptepunt was de moord op negen koormonniken en drie lekenbroeders, toen de troepen van prins Willem van Oranje de stad op 22 juli 1572 op de Spanjaarden veroverden.[3]
- mannelijke vorm van lekenzuster
- Het woord lekenbroeder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Geertgen was hier” (17 juli 2009) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Herman Amelink“De stilte is gebleven” (27 mei 2009) op nrc.nl