beek
- Geluid: beek (hulp, bestand)
- IPA: / bek / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /bek/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /bek/
- beek
- In de betekenis van ‘smal stromend water’ voor het eerst aangetroffen in 814.[1]
- erfwoord: Middelnederlands bēke, ontwikkeld uit Oergermaans *baki-, bij Indo-Europees *bʰog-, waartoe ook Iers búal ‘stromend water’ en Russisch bagnó ‘moeras’ behoren.[2][3] Evenals Nederduits Beek, Duits Bach en misschien Engels beach ‘strand’.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beek | beken |
verkleinwoord | beekje | beekjes |
- een kleine, ondiepe, doorwaadbare waterloop
- De Doorbraak is een nieuwe kunstmatige beek bij Almelo.
- ▸ Een enkele keer was het aangegeven beekje opgedroogd of was de watertank leeg, zodat ik moest doorlopen naar de volgende bron.[4]
|
|
1. stromend watertje
|
|
- Het woord beek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beek" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "beek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ beek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Kroonen, Guus, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013; blz. 48-49
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be