(klemtoonhomogram)

  • be·ken
vervoeging van
bekennen

bekén

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bekennen
    • Ik beken. 
  2. gebiedende wijs van bekennen
    • Beken! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bekennen
    • Beken je? 

de békenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord beek



stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
beken
beken
volledig

beken

  1. bekennen
    «Beken maar jy is die skuldige!»
    Beken maar dat jij de schuldige bent!


beken

  1. bekend
  2. beroemd