beken
- [A] Geluid: bekén (hulp, bestand)
- IPA: / bəˈkɛn / (2 lettergrepen)
- [B] Geluid: béken (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbekə(n / (2 lettergrepen)
- be·ken
vervoeging van |
---|
bekennen |
[A] bekén
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bekennen
- Ik beken.
- gebiedende wijs van bekennen
- Beken!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bekennen
- Beken je?
[B] de beken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord beek
- Het woord beken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
beken |
beken |
volledig |
beken
- bekennen
- «Beken maar jy is die skuldige!»
- Beken maar dat jij de schuldige bent!
- «Beken maar jy is die skuldige!»
- Het is een van de Indonesische woorden van Nederlandse oorsprong.
beken