• kijk·geld
enkelvoud meervoud
naamwoord kijkgeld kijkgelden
verkleinwoord

het kijkgeldo

  1. (geschiedenis) geld dat men als belasting moest betalen als men een televisietoestel bezat (in Nederland afgeschaft per 1-1-2000)
    • Via iPlayer kunnen Britten alle programma's van de BBC terugkijken, zonder reclame en zonder ervoor te hoeven betalen. In het land moeten alle huishoudens namelijk nog altijd kijkgeld betalen, waarvan de programma's van de staatsomroep worden betaald.[3] 
    • Ik heb de eerste twee weken van de maand nooit een probleem. Dan krijgen de kinderen nieuwe schoenen, een jas of wat ze nodig hebben en wil ik mezelf nog wel eens verwennen met een mooie lipstick, een geurtje of een stel laarzen. Of ga ik uit eten met mijn vriendinnen. Dan komen de instanties mijn rekening plunderen voor water, gas, huur en kijkgeld en blijft er de laatste twee weken weinig over.[4] 
98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]
  1. kijkgeld op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Telegraaf 22 jul. 2015
  4. de Telegraaf DAPHNE VAN ROSSUM 24 nov. 2014
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be