Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kijk·graag
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen kijkgraag
verbogen kijkgrage

Bijvoeglijk naamwoord

kijkgraag

  1. verlangend iets te zien
    • Bij het rumoerig, kijkgraag volk, dat een paar stuivers over had voor een staanplaats in de oude schouwburg (…) kon een schouwburgregent met de beheerste en gestileerde kunst van Vondel niet veel successen bereiken. [2]

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen