• graag
  • In de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: met plezier’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1600 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen graag grager graagst
verbogen grage gragere graagste
partitief graags gragers -

graag

  1. gretig, begerig

graag

  1. met plezier
    • dat doe ik graag 
     Ik probeerde me voor te stellen waar ze nu mee bezig zouden zijn: met hun neus in de boeken of chattend met hun vrienden. Wat leefden we op dit moment in compleet andere werelden, wat was ik ver weg en wat zou ik ze nu graag even vast willen houden.[2]
  • Een oud voerman hoort nog graag het klappen van de zweep.
iemand die oud is, vindt het fijn te praten over dingen van vroeger
  • Niet graag in iemand schoenen staan
niet graag willen ervaren hoe het is iemand anders te zijn die in een moeilijke of onprettige situatie zich bevindt
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]