kieken
- kie·ken
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kieken | kiekens |
verkleinwoord | kiekentje | kiekentjes |
het kieken o
- (Vlaanderen) kip
- (Vlaanderen) scheldwoord voor iemand die iets dom heeft gedaan
- Gij kieken!
- [1] kiekenkot
de kieken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord kiek
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kieken |
kiekte |
gekiekt |
zwak -t | volledig |
kieken
- inergatief een foto maken
- Het woord kieken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kieken" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kieken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
kieken
kieken
- kijken
- «Ik denk da'k dalijk even kieken gao in't buutenland.[1]»
- Ik denk dat ik dadelijk even ga kijken in het buitenland.
- «Ik denk da'k dalijk even kieken gao in't buutenland.[1]»
- Afgeleid van het Middelnederduitse kiken
kieken
kieken
kieken
kieken