• kiek·je
  • eponiem: naar de 19e-eeuwse Nederlandse fotograaf I.D. Kiek  , in de betekenis van ‘amateurfoto’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1899 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord kiekje kiekjes

het kiekjeo dim. tant.

  1. fotografische registratie zonder al te hoge kwaliteit
    • Hij had een boek volgeplakt met kiekjes van de vakantie. 

het kiekjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord kiek
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]