• kijk·spel
enkelvoud meervoud
naamwoord kijkspel kijkspelen
verkleinwoord

het kijkspelo

  1. optreden dat speciaal opgevoerd wordt om naar te kijken
    • Brazilië ging op jacht naar een tweede treffer, maar moest tegelijkertijd waken voor de counters van Colombia. De wedstrijd bleef op neer golven en dat maakte de Zuid-Amerikaanse voetbalklassieker als kijkspel aantrekkelijk. [2] 
    • Wat een feest van een tekst moet dit voor de vertaler geweest zijn! En wat een feest is het Lobo Antunes’ duizelingwekkende kleuren, vormen en beeldassociaties in het Nederlands te zien schitteren en sprankelen! Nee, vrolijker wordt het er bij deze auteur allemaal niet op. Maar van zoveel melancholie zo’n verrukkelijk kijkspel maken: dat is het zegel van de literatuur. [3] 
    • Van der Zee filmt zonder buitenstaandersblik: de rituelen, de brute kracht van de stieren, de verbondenheid tussen de renners, daar is het hem om te doen. Eventuele morele vragen over het dierenwelzijn komen niet aan de orde. Dat betekent niet dat Encierro als kijkspel geen vragen opwerpt: als de stieren hun loop even staken, en juist dan levensgevaarlijk zijn, ogen ze zowel kolossaal als kwetsbaar, bedreigd door die joelende mensenmassa. [4] 
  2. plaats waar men iets kan bekijken
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Koen Greven 5 juli 2014
  3. NRC Ger Groot 24 november 2016
  4. Volkskrant Bor Beekman 3 juli 2014