tocht
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tocht
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘reis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tocht | tochten |
verkleinwoord | tochtje | tochtjes |
Zelfstandig naamwoord
tocht m
- (meestal ongewenste) luchtbeweging ontstaan door openingen
- een reis
- ▸ Ze namen Sint mee om de oude man dadelijk te verzorgen. Maar Pietje ging met het kruikje naar het paard. En al was hij doodmoe van de tocht, in drie dagen en nachten sliep hij niet om het paard ieder uur zijn toverdrank te kunnen geven.[2]
- ▸ Waarom had ik geen donder gehoord of bliksem gezien tijdens mijn tocht omhoog? Wat had ik nu spijt van het plan om de zonsondergang en zonsopkomst vanaf de top te willen gaan bekijken.[3]
- (waterbeheer) een soort watergang, tochtsloot
Hyponiemen
(2) behalve als anders aangegeven
|
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. luchtbeweging ontstaan door openingen
2. trekken of reizen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tochten |
tocht
- onpersoonlijke tegenwoordige tijd van tochten
vervoeging van |
---|
tochten |
tocht
Gangbaarheid
- Het woord tocht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "tocht" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "tocht" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), , p. 13
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑ Weblink bron V.J.P. de Blocq van KuffelerDe Noordoostelijke polder der Zuiderzeewerken (28-07-1939) in: , jrg. 54 nr. 30, KIvI, blz. B111
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be