Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zeil·tocht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zeiltocht zeiltochten
verkleinwoord zeiltochtje zeiltochtjes

Zelfstandig naamwoord

de zeiltochtm

  1. een reis aan boord van een zeilschip
    • Ze hadden het voornemen een zeiltochtje te gaan maken. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be