Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krijgs·tocht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord krijgstocht krijgstochten
verkleinwoord krijgstochtje krijgstochtjes

Zelfstandig naamwoord

de krijgstochtm

  1. (militair) militaire campagne; militire veldtocht
     De helft van de dorpen die hij passeerde stond leeg als na een vijandelijke krijgstocht, de velden waren verlaten en er was niet geoogst, en dit waren ook inderdaad de gevolgen van een oorlog, een burgeroorlog.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen