[1] vaccinatie campagne
  • cam·pag·ne
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘veldtocht’ voor het eerst aangetroffen in 1597 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord campagne campagnes
verkleinwoord

de campagnev / m

  1. een actie voor een bepaald doel, verkiezingsstrijd
    • De toon van de VVD is de laatste week op zijn zachtst gezegd nogal stevig. Dat heeft alles te maken met de campagne voor de Provinciale Statenverkiezingen, die woensdag 20 maart plaatsvinden. Rutte en Dijkhoff willen kiezers op rechts die nu voor Wilders en Baudet kiezen, graag terug. [3] 
    • De vrijwilligers van de verkiezingscampagne deelden foldertjes uit op de markt. 
  2. (militair) veldtocht
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]