Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ple·zier·tocht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pleziertocht pleziertochten
verkleinwoord pleziertochtje pleziertochtjes

Zelfstandig naamwoord

de pleziertochtm

  1. tocht die men voor zijn genoegen maakt
    • zij maakten een pleziertochtje op de fiets en hadden daarbij veel fietsplezier 

Gangbaarheid