Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fiets·ple·zier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fietsplezier
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het fietspleziero

  1. het genoegen dat men beleeft aan het fietsen
     Met open vizier, steevast zonder zonnebril, rijdt de 23-jarige Hagenaar rond op de wegen. Als fietsplezier een gezicht zou hebben, dan zou het de blozende wangen van Ide Schelling zijn.[1]
     Schippers reageerde vorig jaar enthousiast op de naam van de brug. "Ik ben zeer vereerd met de benoeming van de fietsbrug. Fijn dat zoveel Utrechters trots zijn op mijn prestaties. Ik ga zelf ook zeker van de fietsbrug gebruik maken en hoop dat alle Utrechters veel fietsplezier aan de nieuwe brug zullen gaan hebben."[2]
     Behalve het zichtbare fietsplezier wilde Maarten Tjallingii ook graag een tastbaar souvenir overhouden aan zijn lange vlucht. Bij de eerste twee tussensprints lieten Fraile en Berlato de punten gewillig aan de Arnhemmer (veertig in totaal), maar bij het klimmetje in Berg en Dal (1,1 kilometer, maximaal 12 procent) werd er gestreden op het scherp van de snede. Uiteindelijk was het Fraile die de eerste blauwe bergtrui voor zich opeiste.[3]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Schelling dankt bolletjestrui aan 'sneaky plan': 'Ik riep 'gelletje' en toen hatsekee'” (Zaterdag 26 juni 2021, 19:29), NOS
  2.   Weblink bron “Bijna klaar: de Dafne Schippersbrug, voor lopers én fietsers” (Zaterdag 15 oktober 2016, 10:01), NOS
  3.   Weblink bron “Sprintzege Kittel, Dumoulin behoudt roze” (Zaterdag 7 mei 2016, 17:17), NOS