Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dag·tocht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dagtocht dagtochten
verkleinwoord dagtochtje dagtochtjes

Zelfstandig naamwoord

de dagtochtm

  1. Een reis of tocht die één dag duurt.
    • Zij maakten een dagtochtje naar Amsterdam. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be