zijtocht
- zij·tocht
- samenstelling van zij zn en tocht zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zijtocht | zijtochten |
verkleinwoord | zijtochtje | zijtochtjes |
de zijtocht m
- sloot die aan de zijkant van een hoofdvaart uitmondt
- ▸ ‘Nu rechts roeien, rechts alleen, want hier, links, is de zijtocht,’ riep Dik. ‘Neen, rechts alleen! Wacht, geef de riemen hier, dan zal ik het wel doen.’[1]
- een tour die een aftakking is van een hoofdreis
- ▸ Om toch alle 4.286 kilometers te lopen, liep ik later een aantal extra zijtochten om alsnog die verloren kilometers in te halen.[2]
- [2] excursie
- Het woord 'zijtocht' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron C.J. Kieviet“Toen Dik Trom een jongen was” (1919), DBNL
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers