aantocht
- aan·tocht
- samenstelling van aan en tocht
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aantocht | aantochten |
verkleinwoord | aantochtje | aantochtjes |
de aantocht m
- in aantocht zijn naderen; nadering
- Alle kinderen hoopten dat ondanks de motorstoring van de pakjesboot dat Sinterklaas toch in aantocht was.
- De lente is in aantocht.
- ▸ 'Hoi hoi!' De roep, samen met de overweldigende geur van aftershave, waarschuwde Rebecca dat Chris Fenton in aantocht was.[1]
- ▸ Mooi weer is in aantocht, op de radio spraken ze zelfs van een hittegolf.[2]
- Het woord aantocht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aantocht" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Amanda Block“De verloren verteller” (2021), The house of books, ISBN 9789044363647
- ↑ “Het dossier” (2017), Luitingh-Sijthoff , ISBN 9789021042503
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be