• sle·de·tocht
enkelvoud meervoud
naamwoord sledetocht sledetochten
verkleinwoord sledetochtje sledetochtjes

de sledetochtm

  1. een reis met een slee
     Verkleedpartij en sledetocht naar de buurvrouw, de weduwe Meljoekova en haar kinderen.[2]
     Een winter met zo veel sneeuw hebben ze in dit deel van Zweden in geen 20 jaar meegemaakt. Nies (78) en Hyls (78) Heeringa uit Enschede zitten al twee maanden ingesneeuwd, met hun veertien honden. Van een sledetocht is nog niets gekomen. Een Twents bericht uit Granberget.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron
    Paul Berkhout
    “Nies en Hyls uit Enschede al 2 maanden ingesneeuwd in Zweden” (18-02-2018), Tubantia