trip
- trip
- [A] van Middelnederlands trippe, op te vatten als afgeleid van trippen ww , zonder achtervoegsel -en [1] [2]
- [B] van Engels trip zn [3] [4]
[A] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | trip | trippen |
verkleinwoord | tripje | tripjes |
- (schoeisel) (historisch) middeleeuws schoeisel met een houten zool en een riempje over de wreef
- (schoeisel) (historisch) plankjes die men bij de turfwinning onder de voeten bond om niet in de natte bodem weg te zakken
- (paardrijden) houten plankje voor onder de hoef van een paard
vervoeging van |
---|
trippen |
[A] trip
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trippen
- Ik trip.
- gebiedende wijs van trippen
- Trip!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trippen
- Trip je? (2)
[A] trip
- aanduiding voor (het geluid van) heel een licht stapje
- Vaak in een herhaling gebruikt om een reeks stapjes aan te geven.
[B] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | trip | trips |
verkleinwoord | tripje | tripjes |
[B] de trip m
- korte reis
- ▸ Ik maakte vóór mijn trip vaak de grap dat ik zodra mijn oudste dochter ontspoorde direct naar huis zou komen.[6]
- ervaring opgeroepen door bedwelmende middelen (tripmiddelen)
- Hebben jullie ook dat wiet roken tijdens de trip echt wel je trip beïnvloedt?
- tripfluweel, triphop, tripklomp, triplijn, tripmadam, trippen, tripping, tripster, triptiek, tripzolen, tripzool
vervoeging van |
---|
trippen |
[B] trip
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trippen
- Ik trip.
- gebiedende wijs van trippen
- Trip!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trippen
- Trip je? (3)
- Het woord trip staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "trip" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ trip (plankje voor turftrappen) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ trip (tochtje) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 5,0 5,1 "trip" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to trip |
he/she/it | trips |
verleden tijd | tripped |
voltooid deelwoord |
tripped |
onvoltooid deelwoord |
tripping |
gebiedende wijs | trip |
trip
- onovergankelijk struikelen
- onovergankelijk een reisje/tocht/uitstapje maken
- onovergankelijk een fout maken, in de fout gaan
- onovergankelijk losschieten [1], losspringen
- onovergankelijk trippen [3]
- overgankelijk laten/doen vallen/struikelen
- overgankelijk betrappen
- overgankelijk losgooien
- overgankelijk, (scheepvaart) kaaien
- overgankelijk, (scheepvaart) de marssteng ophalen
enkelvoud | meervoud |
---|---|
trip | trips |
trip
- excursie, korte reis, reisje, tochtje, toer [1], trip [3], uitstapje
- fout, misstap, vergissing
- drugstrip, trip [4]
- (techniek) pal (m.n. bij ontkoppelingsmechanismen)
- (scheepvaart) laveergang
trip m
- (spreektaal) drugstrip, trip [4] [1]
- (spreektaal) roes, droombeeld, waan
- «J’étais dans mon trip sur le flipper quand le taulier a dit qu’il fermait.»
- Ik ging uit mijn dak op de flipperautomaat toen de cafébaas zei dat hij ging sluiten. [1]
- «J’étais dans mon trip sur le flipper quand le taulier a dit qu’il fermait.»
- (spreektaal) voorkeur
- «Me taper la copine de mon meilleur pote, c’est pas mon trip.»
- De vriendin van mijn beste vriend versieren, da's niks voor mij. [1]
- «Me taper la copine de mon meilleur pote, c’est pas mon trip.»