• uit·stap·je
enkelvoud meervoud
naamwoord uitstapje uitstapjes
verkleinwoord - -

het uitstapjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord uitstap
  2. dim. tant. kort plezierreisje
     Het zou dus ook een toeristisch uitstapje worden.[2]
     Ze waren gekleed voor een uitstapje in tot de knieën reikende skibroeken, geitenwollen sokken, goed ingevette skischoenen en prachtige Noorse truien met een nawinternachtpatroon op de schouders.[3]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be