trippen
- trip·pen
de trippen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord trip
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
trippen |
tripte |
getript |
zwak -t | volledig |
trippen
- inergatief dol zijn op
- inergatief met huppelende kleine pasjes of sprongetjes lopen
- inergatief hallucineren door het gebruik van drugs
- Het woord trippen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "trippen" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be