struikelen
- Geluid: struikelen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈstrœykələ(n) / (3 lettergrepen)
- strui·ke·len
- In de betekenis van ‘misstappen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- frequentatief gevormd uit struiken met het achtervoegsel -el [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
struikelen |
struikelde |
gestruikeld |
zwak -d | volledig |
struikelen [3]
- ergatief het evenwicht verliezen doordat men met de voet verstrikt raakt
- Er stak een stuk wortelstok uit de grond en hij struikelde daarover.
- ▸ Ik werd in alle vroegte gewekt door iemand die over mijn scheerlijn struikelde en brommend verder liep.[4]
- gestruikel, struikelaar, struikelblok, struikeling, struikelmat, struikelpartij, struikelpunt, struikelsteen, struikelzin
- het beste paard struikelt wel eensook de beste maakt wel eens een fout
1. het evenwicht verliezen doordat men met de voet verstrikt raakt
- Het woord struikelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "struikelen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "struikelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ struikelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be