Nederlands

het losgooien van duwbakken door de baldadige jeugd
Uitspraak
Woordafbreking
  • los·gooi·en
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

losgooien

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
losgooien
gooide los
losgegooid
zwak -d volledig
  1. losmaken van touwen waarmee een schip vastzit aan het land en dan vertrekken
    • Op dat moment zie ik dat Rob op onze boot veel haast maakt met voorbereidingen om te vertrekken. Robbie, die normaal gesproken 's ochtends niet in beweging te krijgen is, wil nu ineens heel snel de haven uit. Hij schreeuwt me toe dat ik terug moet komen naar onze boot. Mijn gesprekje met de vriendelijke Noor zit hem duidelijk niet lekker. Jarmund loopt met me mee en probeert een praatje met hem aan te knopen, maar Rob doet ongewoon onvriendelijk en gaat door met het losgooien van de trossen. Net voordat ik aan boord moet springen duwt Jarmund mij zijn visitekaartje in de hand. [1] 
  2. de haren losmaken en ze laten wapperen
    • Dit weekend kun je in kofferbakken neuzen, naar de nieuwste gadget- en muziektrends van SXSW kijken, maar ook je wilde haren losgooien op de snerpende gitaren van een wild whiskeyfeest in Haarlem. Leef, het is weekend![2]  
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Zwagerman, Marianne
    Leven als Jarmund ISBN 978-90-214-5595-2 pagina 30
  2. NRC Judith Laanen 28 maart 2014
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be