los of lynx.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • los
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen los losser lost
verbogen losse lossere loste
partitief los lossers -

Bijvoeglijk naamwoord

los

  1. zonder vaste verbinding, niet bevestigd, ongebonden
    • De hond is los. 
    • Het verhaal is losjes gebaseerd op een slecht gedocumenteerd historisch mengsel van feit en achterklap: de driehoeksverhouding tussen de Britse koningin Anne, haar jeugdvriendin, belangrijkste adviseur en misschien wel geliefde Sarah Churchill (Rachel Weisz) en het ambitieuze kamermeisje Abigail Masham. [6] 
  2. afzonderlijk, apart
  3. niet strak
  4. niet stijf, vlot, ongedwongen, ongegeneerd
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Als los zand aan elkaar hangen
zaken die niets met elkaar te maken hebben die samengebracht worden
  • De beer is los
  • Een steekje aan los zijn
iets klopt er niet aan
  • Er zit bij hem een steekje los
die is niet helemaal goed bij zijn hoofd
  • Op losse schroeven staan
helemaal niets zeker zijn

Bijwoord

los

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
Afgeleide begrippen
enkelvoud meervoud
naamwoord los lossen
verkleinwoord losje losjes

Zelfstandig naamwoord

de losm

  1. (roofdieren) bepaald soort zoogdier, Lynx lynx  , een katachtige met een korte staart
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
   1. zie: lynx   

Werkwoord

vervoeging van
lossen

los

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lossen
    • Ik los. 
  2. gebiedende wijs van lossen
    • Los! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lossen
    • Los je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Woordafbreking
  • los
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] Afgeleid van het Nederlandse lossen
  • [B] Afgeleid van het Nederlandse los

Werkwoord

los [A]

  1. lossen, los laten

Bijvoeglijk naamwoord

los [B]

  1. los
Antoniemen


Angelsaksisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • los
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *lusą

Zelfstandig naamwoord

los

  1. verlies
  2. verwoesting, vernieling
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening


Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • los

Bijvoeglijk naamwoord

los

  1. los
  2. gaande; aan de hand
    «Was ist los
    Wat is er aan de hand?
Afgeleide begrippen


Middelengels

Uitspraak
  • IPA: /lɔs/, /lɔːs/
Woordafbreking
  • los
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Angelsaksische los

Zelfstandig naamwoord

los

  1. verlies
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening


Middelnederduits

Woordafbreking
  • los
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudsaksische lohs / los

Zelfstandig naamwoord

los

  1. (roofdieren) los, lynx; een kattensoort met een korte staart
Overerving en ontlening


Middelnederlands

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudnederlandse *los

Bijvoeglijk naamwoord

los

  1. los
  2. vrij


Nedersaksisch

Woordafbreking
  • los
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudsaksische lōs

Bijvoeglijk naamwoord

los

  1. open
Schrijfwijzen


Oudhoogduits

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *lausaz

Bijvoeglijk naamwoord

los

  1. los


Oudsaksisch

Woordafbreking
  • los
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *luhsaz

Zelfstandig naamwoord

los

  1. (roofdieren) los, lynx; een kattensoort met een korte staart
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening


Pools

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Duitse Los

Zelfstandig naamwoord

los monbezield

  1. lot, noodlot
  2. lot; een biljet voor een loterij
Synoniemen
  1. kupon m
Afgeleide begrippen


Slowaaks

Woordafbreking
  • los

Zelfstandig naamwoord

los m

  1. (evenhoevigen) eland; een groot hert uit de poolstreken met een opvallend groot en breed vertakt gewei
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Meer informatie


Spaans

Lidwoord

los mmv

  1. de


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • los
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] Afgeleid van het Proto-Slavische *ȏlsь
  • [B] Afgeleid van het Duitse Los

Zelfstandig naamwoord

los mbezield [A]

  1. (evenhoevigen) eland; een groot hert uit de poolstreken met een opvallend groot en breed vertakt gewei
Verbuiging



Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Meer informatie

Verwijzingen

Zelfstandig naamwoord

los monbezield [B]

  1. lot; een biljet voor een loterij
  2. lot, loting; toevalskans
  3. lot, noodlot, wat het toeval iemand toebedenkt
Verbuiging
Synoniemen
  1. tiket monbezield
  2. losování o, losovačka v
  3. osud monbezield, úděl monbezield, sudba v
Afgeleide begrippen

Meer informatie

Verwijzingen


Veluws

Woordafbreking
  • los

Bijvoeglijk naamwoord

los

  1. open
Schrijfwijzen