Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
voyage voyages

Zelfstandig naamwoord

voyage

  1. (lange) reis
  2. (verouderd) reisverslag


Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  voyage     le voyage          

Zelfstandig naamwoord

voyage m

  1. reis, tocht [2]
    «Bon voyage !»
    Goede reis!

Werkwoord

vervoeging van
voyager

voyage

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van voyager
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van voyager
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van voyager