• harts·tocht
enkelvoud meervoud
naamwoord hartstocht hartstochten
verkleinwoord - -

de hartstochtm [3]

  1. sterke drang van de zinnelijke natuur
  2. waar het hart sterk naar uitgaat, passie
  3. onstuimige liefde
    • zij las graag romans over ziedende, alles verzengende hartstocht tussen arme beeldschone vrouwen en heren van adel 
    • Kijk nu eens naar haar mond en stel je een ogenblik voor dat je onze Albert bent. Van die mond had hij warme, tedere kussen gekregen, die zijn buik optilden tot hij op springen stond, hij had haar speeksel in zijn mond voelen stromen en het met grote hartstocht opgezogen, Cécile was in staat tot zulke wonderen, dat ze niet zomaar een meisje was. [4] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]