• harts·toch·te·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen hartstochtelijk hartstochtelijker hartstochtelijkst
verbogen hartstochtelijke hartstochtelijkere hartstochtelijkste
partitief hartstochtelijks hartstochtelijkers -

hartstochtelijk

  1. (van personen) met hartstocht vervuld, door hartstocht beheerst
    • Dicht stonden zij tegen elkaar aan en kusten elkaar hartstochtelijk. 
  2. (van uitingen) met groot verlangen of grote liefde
    • Maar Albert was geen vlug type, alles kostte bij hem tijd. En al heel snel was daar Cécile geweest, hij was meteen hartstochtelijk verliefd, de ogen van Cécile, de mond van Cécile, de glimlach van Cécile, en daarna uiteraard de borsten van Cécile, de kont van Cécile, hoe wil je dan aan iets anders denken. [1] 
    • Anatoli verlangt hartstochtelijk terug naar de tijd dat de communistische partij Rusland regeerde. 
     Siebelink heeft zich zijn hele schrijversleven verbonden gevoeld met Ferron. "Wij wilden allebei de literatuur veranderen", zei Siebelink recent. "Geen Hollands realisme, maar overdadigheid: excessief en hartstochtelijk."[2]

hartstochtelijk

  1. op eene wijze die van hartstocht blijk geeft
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Lemaitre, Pierre
    "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 16
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be