• gloei·end
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gloeiend gloeiender gloeiendst
verbogen gloeiende gloeiendere gloeiendste
partitief gloeiends gloeienders -

gloeiend [1]

  1. kokendheet
  • Een druppel op de/een gloeiende plaat
Iets wat misschien een klein beetje helpt, maar bij lange na niet genoeg om het hele probleem op te lossen
  • Er gloeiend bij zijn
Op heterdaad betrapt worden, gesnapt [2] worden
  • Gloeiende kolen op iemands hoofd stapelen
Iemand die jou vijandig gezind is, vriendelijk tegemoet treden, waardoor hij beschaamd gemaakt wordt. (Bron: Bijbel en Cultuur)
vervoeging van: gloeien
verbogen vorm: gloeiende

gloeiend

  1. onvoltooid deelwoord van gloeien
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]