lust
- lust
- In de betekenis van ‘begeerte’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Lust betekent begeerte, hevig verlangen. Het woord verscheen omstreeks 1265-1270 in de Middelnederlandse taal, onder invloed van het Oudhoogduitse, Oudfriese en Oudengelse lust, het Oudsaksische lusta en het Gotische lustus. Het woord hangt samen met het Latijnse lascivus, "dartel", het Oudgriekse lilaiomai, "ik begeer", en Oudindisch lasati, "hij streeft [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lust | lusten |
verkleinwoord | lustje | lustjes |
de lust m
- (seksualiteit) seksueel verlangen, geilheid, wellust
- Hij gaf toe aan zijn dierlijke lusten.
- behoefte of verlangen (zin om) iets te doen
- Na die vermoeiende dag had hij geen enkele lust meer om dat te doen.
- plezier, genot
[2] behoefte, verlangen om iets te doen
- De lust is mij (jou/hem/haar, ...) vergaan
Ergens geen zin meer in hebben
- Zijn lust botvieren
Een verlangen bevredigen
[3] plezier, genot
- Wel de lusten, niet de lasten
Alleen de aangename kant van iets willen ervaren
1. seksueel verlangen
2. behoefte of verlangen iets te doen
3. plezier, genot
vervoeging van |
---|
lusten |
lust
- Het woord lust staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lust" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be