lusthuis
- lust·huis
- samenstelling van lust en huis [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lusthuis | lusthuizen |
verkleinwoord | lusthuisje | lusthuisjes |
het lusthuis o
- een huis(je) op het land, waar men kan genieten van het buitenleven en de natuur
- elk weekend brachten de Belgen door in hun lusthuis
- een uitspanning waar sexuele diensten tegen betaling worden geleverd, bordeel
- Even baadt Karels in een gifgroen neonlicht voordat hem een even hartelijke als luidruchtige begroeting door een zomers gekleed meisje ten deel valt. Keiharde discoklanken waaien naar buiten. En terwijl Karels even later een gooi doet naar het orgasme van zijn leven, laten de souteneurs, twee in joggingpakken gestoken ex-kermisboksers, de twee pitbulls uit die dit lusthuis bewaken. (Frits Abrahams NRC 8 juli 1991)
- Het woord 'lusthuis' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.