genieten
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
genieten | genietend |
genot | genoten |
genieting | |
geneugte |
- ge·nie·ten
- In de betekenis van ‘vreugde beleven aan, ontvangen’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- van Middelnederlands ghenieten, met het voorvoegsel ge-, verwant aan nut en genoot[2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
genieten /ɣə.ni.tə(n)/ |
genoot /ɣə.'not/ |
genoten /ɣə.'no.tə(n)/ |
klasse 2 | volledig |
genieten
- overgankelijk voordeel hebben van iets.
- Het bedrijfsleven geniet er vele belastingvoordelen.
genieten van
- ergens aangename gevoelens door ervaren
- Hij geniet er altijd enorm van.
- ▸ Zo ver je kon kijken waren de bergen bedekt met sneeuw, fonkelend in de ochtendzon. En dan te bedenken dat het hoogzomer was. Het was net een sprookje. Helaas was er geen tijd om te genieten van het prachtige uitzicht want we moesten zo snel mogelijk de berg af zien te komen: het weer zou zo weer kunnen omslaan.[3]
1. voordeel hebben van iets
- Het woord genieten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "genieten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "genieten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ genieten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be