zomers
- zo·mers
zomers
de zomers mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord zomer
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zomers | zomerser | zomerst |
verbogen | zomerse | zomersere | zomerste |
partitief | zomers | zomersers | - |
zomers
- op z'n zomers gekleed zijn
- lichte kledij dragen
1. typerend voor de zomer
- Het woord zomers staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zomers" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be