wens
- wens
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wens | wensen |
verkleinwoord | wensje | wensjes |
de wens m
- verlangen, iets waar men naar uitziet
- Het is mijn wens om rijk te worden.
- uitspraak waarin men een verlangen verwoordt
- bedewens, geboortewens, gelukwens, hartenwens, heilwens, kerstwens, kinderwens, koningswens, nieuwjaarswens, rijkeluiswens, zegenwens
1.
vervoeging van |
---|
wensen |
wens
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wensen
- Ik wens.
- gebiedende wijs van wensen
- Wens!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wensen
- Wens je?
- ▸ Ik wens iedereen wat tijd alleen. Wacht niet tot je een burn-out hebt of in een ernstige situatie bent beland. Zie het eerder als preventie.[3]
- Het woord wens staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wens" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "wens" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ wens op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wens | wense |
wens
- wens
- «Bismarck se wens was dat Duitsland onder die leiding van Pruise verenig sou word.»
- Bismarcks wens was dat Duitsland onder de leiding van Pruisen verenigd zou worden.
- «Bismarck se wens was dat Duitsland onder die leiding van Pruise verenig sou word.»