• heil·wens
enkelvoud meervoud
naamwoord heilwens heilwensen
verkleinwoord

de heilwensm

  1. iemand het beste toewensen voor de toekomst
    • Aan de avonddis van zaterdag drinkt het marinepersoneel voor het eerst op 'onze families'. Die avond sneuvelt niet alleen de formele heilwens op de 'echtgenotes en schatjes', maar onvermijdelijk ook de boertige kwinkslag die daar van oudsher op volgt: 'Dat zij elkaar maar nooit zullen ontmoeten!'. [2] 
    • De officiële opening was bijzonder. Mr. Pieter van Vollenhoven had speciaal voor deze gelegenheid een heilwens in het dialect van de Ayacucho Indianen ingestudeerd. Bovendien doopte hij de bootjes met bronwater dat door KLM uit Peru was ingevlogen. [3] 
85 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[4]