zwerflust
- zwerf·lust
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwerflust | zwerflusten |
verkleinwoord |
de zwerflust m
- de neiging om naar een andere plaats te willen reizen; de neiging om een ongeregeld leven te leiden
- Een greep uit het aanbod: in Zoutkamp laat reizigerscollectief Zwerflust festivalbezoekers meesmullen van hun reisverhalen. [2]
- Zijn zwerflust verklaart zijn schrijverspseudoniem: hij beschouwde zichzelf als een ”doolaard”, een rusteloze –en onafhankelijke– zwerver die zich niet kan binden aan een bepaalde plaats. [3]
- Zelf verklaarde de avonturier zijn zwerflust uit de eerste drieëneenhalf jaar van zijn leven. Die bracht hij door bij een gastfamilie op het platteland van Engeland. „Die fenomenaal wetteloze jaren hebben mij ongeschikt gemaakt voor de flauwste schaduw van begrenzing”, schreef hij later in A Time of Gifts (1977). [4]
1.
- Het woord zwerflust staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwerflust" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Telegraaf 26 mrt. 2015 TREKfestival: ode aan de trekvogel
- ↑ Reformatorisch Dagblad dr. J. de Gier 17-09-2011 Schrijver A. den Doolaard had eerbied voor het leven
- ↑ NRC Bruno Braak 13 augustus 2011 Erudiete avonturier leefde zijn eigen boeken
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be