• vis·tocht
enkelvoud meervoud
naamwoord vistocht vistochten
verkleinwoord vistochtje vistochtjes

de vistochtm

  1. een korte reis die men maakt om te vissen
     De vijf bemanningsleden kwamen er zonder kleerscheuren van af. Zij werd gered door de begeleidende boot. De opvarenden, allen ervaren vissers, verklaarden dat ze nog nooit in hun leven zoiets hadden meegemaakt. Maar ze laten zich niet afschrikken door de gebeurtenis, de volgende vistocht naar de Golf van Panama is al weer geboekt.[2]
     Op zondagochtend nam Lauritz Karl besluitvaardig mee op een vistochtje, de zoon moest roeien.[3]
     De mannen hadden een vistocht van drie dagen gepland. Toen ze niet terugkeerden organiseerden vrienden, familie en politie een grote zoektocht op zee.[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Zwarte marlijn trekt vissersboot om” (maandag 4 februari 2013), NOS
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  4.   Weblink bron “Jamaicanen drijven weken op zee” (23 december 2012), NOS