doortocht
- door·tocht
- samenstelling van door en tocht [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doortocht | doortochten |
verkleinwoord |
de doortocht m
- het door een plaats, rivier of gebied trekken zonder dat deze plaats, rivier of dat gebied de reisbestemming is
- Het begint al in het vliegtuig. ‘It’s time to rest and dream of an Icelandair Stopover’ staat er op de antimakassar van de stoel. Beetje overbodig, want als je daar zit, ben je dus al onderweg naar IJsland. En dat zijn nogal wat mensen de laatste tijd. Sinds een aantal grote airlines heeft ingesteld dat je zonder overstapkosten een paar dagen in IJsland kunt verblijven als je op doortocht bent, is de toeristenaanwas gestegen van 500.000 in 2010 tot een miljoen in 2014. Dit jaar verwacht men er 1,6 miljoen (vijf keer meer dan het land inwoners heeft), een stijging dus van nog eens 60 procent.[2]
1. het door een plaats, rivier of gebied trekken zonder dat deze plaats, rivier of dat gebied de reisbestemming is
vervoeging van |
---|
doortochten |
doortocht
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doortochten
- ... dat ik doortocht.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doortochten
- ... dat jij doortocht.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doortochten
- ... dat hij doortocht.
- Het woord doortocht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doortocht" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Ivo Weyel 7 oktober 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be