doorvaart
- door·vaart
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doorvaart | doorvaarten |
verkleinwoord |
- het ergens door(heen) kunnen varen
- Anno 2016 doet de nautische wereld er nog steeds alles aan om deze brugloosheid voort te zetten. Nu eisen Rijkswaterstaat en de Havenmeester dat ponten, tunnels en bruggen als gelijkwaardige alternatieven onderzocht worden. Dat terwijl bruggen goedkoper en veiliger zijn. De tijdwinst door dit onderzoek zal Rijkswaterstaat benutten voor nieuwe wet- en regelgeving. Want het IJ valt niet onder de zeggenschap van de gemeente, maar onder, jawel, Rijkswaterstaat. Al enige tijd geldt op het IJ de curieuze regel van onbelemmerde doorvaart over 200 meter breedte. Slim hoor, dan kan er geen brugpilaar het water in. De handelswijze van Rijkswaterstaat en de Haven riekt - met tienduizenden moeizaam overstekende Amsterdammers - naar onbehoorlijk bestuur en het misbruiken van het overheidsmandaat. Een serieus verwijt in een serieuze kwestie.[2]
vervoeging van |
---|
doorvaren |
doorvaart
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorvaren
- ... dat jij doorvaart.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorvaren
- ... dat hij doorvaart.
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorvaren
- Jij doorvaart.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorvaren
- Hij doorvaart.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van doorvaren
- Doorvaart!
- Het woord doorvaart staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 27 mei 2016