• door·va·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorvaren
vaarde door
voer door
doorgevaren
klasse 6

zwak -d
gemengd

volledig

doorvaren [1]

  1. onovergankelijk verder gaan met varen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorvaren
doorvoer
doorvaren
klasse 6 volledig

doorvaren [2]

  1. onovergankelijk zich (varende) bewegen door
    • Wat een huivering van triomf en walging doorvoer mijn broze gestel wanneer, te midden van de alledaagse onschuldige namen in het hotelregister, zijn duivelse woordspel zich ontlaadde in mijn gezicht! [3] 
  • vervoeging van doorvaren: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
vervoeging van: doorvaren…
geen verbogen vorm

doorvaren

  1. voltooid deelwoord van doorvaren
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]