passage
- pas·sa·ge
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘doorgang’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- Naamwoord van handeling van passeren met het achtervoegsel -age [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | passage | passages |
verkleinwoord | passagetje | passagetjes |
de passage v
- gelegenheid, mogelijkheid om te passeren, doorgang
- gedeelte van een tekststuk of muziekstuk
- overdekte winkelstraat
- overtocht per boot of vliegtuig (-> passagebiljet)
- (medisch) ontlasting, doorgang
- Het woord passage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "passage" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "passage" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ passage op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be