• ont·dek·kings·tocht
enkelvoud meervoud
naamwoord ontdekkingstocht ontdekkingstochten
verkleinwoord ontdekkingstochtje ontdekkingstochtjes

de ontdekkingstochtm [1]

  1. reis waarbij men probeert nieuwe zaken te ontdekken
     „Dit is onze kans om een ontdekkingstocht door het huis te maken," zei ze.[2]
     Cian Uijtdebroeks, 21 jaar, kreeg een vrije rol. Hij mocht "op ontdekkingstocht", zoals ploegleider Marc Reef het omschreef. En warempel, de Belgische renner ziet zichzelf na de eerste week op de vijfde plaats van het algemeen klassement, op 4.02 minuten van Pogacar. Gehuld ook in de witte trui, van het jongerenklassement.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “De Engelse gouvernante” (1981), Saga, ISBN 9788726484823
  3.   Weblink bron “Kooij na eerste ritzege in grote ronde: 'Droomde ik van, er komt meer aan'” (zondag 12 mei 2024, 21:02), NOS