dribbelen
- drib·be·len
- In de betekenis van ‘met kleine passen lopen’ voor het eerst aangetroffen in 1412 [1]
- [1] frequentatief gevormd uit Middelnederlands driven "drijven" met het achtervoegsel -el, waarbij -v-door expressieve geminatie -b- wordt
- [2] van Engels dribble in dezelfde specifieke betekenis
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dribbelen |
dribbelde |
gedribbeld |
zwak -d | volledig |
dribbelen
- ergatief met kleine passen lopen
- Hij dribbelde door de straat want hij was gestrest.
- ergatief met de bal aan de voet over het veld heen lopen of rennen
- Hij dribbelde langs alle verdedigers om te kunnen scoren.
Afhankelijk van de omstandigheden en de snelheid wordt lopen anders genoemd:
|
|
- Het woord dribbelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dribbelen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "dribbelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be