Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • la·ve·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘telkens aan de wind overstag gaan’ voor het eerst aangetroffen in 1384 [1]
  • [1-2] afgeleid van loef of van het Franse louvoyer (met het achtervoegsel -eren) [2]
  • [3] afgeleid van het Franse laver (met het achtervoegsel -eren) [3] [4]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
laveren
laveerde
gelaveerd
zwak -d volledig

Werkwoord

laveren

  1. inergatief (scheepvaart) bij tegenwind zigzagswijze opzeilen
    • Het laatste stuk moest er gelaveerd worden. 
  2. ergatief (scheepvaart) zigzagswijze ergens heengaan
    • Ze waren met veel moeite door de nauwe straat gelaveerd. 
  3. (kunst) wassen van een schilderij of tekening waardoor een bewuste menging van de kleuren optreedt
  4. (figuurlijk) schipperen, moeilijkheden omzeilen
Vertalingen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen